Vijfhonderd jaar joodse gemeenschap in de Liemers

reactiedatum 1545 1945
Rood fluwelen Thoramantel, met opschrift:  Nedobat  ha tephareth nosjim wesjaloom werowoth kk Zevenaar sj(abbat) k(oudesh) akow tod or lepok. Vertaling: Geschenk van de Vereniging Sieraad van de vrouwen en vrede en vriendschap heilige gemeente Zevenaar sabbath in het jaar 5676 (1916) Rood fluwelen Thoramantel, met opschrift: Nedobat ha tephareth nosjim wesjaloom werowoth kk Zevenaar sj(abbat) k(oudesh) akow tod or lepok. Vertaling: Geschenk van de Vereniging Sieraad van de vrouwen en vrede en vriendschap heilige gemeente Zevenaar sabbath in het jaar 5676 (1916) Liemers Museum te Zevenaar

In de zestiende eeuw kregen de joden in Duitsland te maken met sterk anti-joodse uitingen. Ze voelden zich terecht bedreigd. Veel joden verhuisden naar de Nederlanden. Een klein aantal vestigde zich in de Liemers. De hertogen van Kleef boden hen enige bescherming, zij het tegen betaling.

Een veilig heenkomen

Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) kregen de joden het opnieuw zwaar te verduren. Veel joden ontvluchtten Duitsland en Bohemen en zochten een veiliger heenkomen in een dorp of stad van een Kleefse enclave (Zevenaar, Gennep) of in de Achterhoek. De meesten van hen werd het onmogelijk gemaakt zich te ontplooien, omdat veel beroepen voor hen niet waren toegestaan. Door koopwaar op straat en aan huis aan te bieden, probeerden ze een bestaan op te bouwen. In 1661 woonden er in het hertogdom Kleef 49 geregistreerde joden. In 1690 telde Zevenaar en Lobith onder haar inwoners slechts één jood en Huissen en Wehl twee.

Opgejaagde vluchtelingen

In de eerste decennia van de achttiende eeuw kwamen joden uit Polen en Duitstalige landen. Hier hadden ze in erbarmelijke omstandigheden moeten leven. In sommige steden waren ze zelfs geconfronteerd geweest met meedogenloze pogroms. Na geruime tijd rondgezworven te hebben, vestigden ze zich onder meer in de Liemers. De hier wonende joden ontvingen hen bepaald niet met open armen, want die straatarme en opgejaagde vluchtelingen hadden zich, om in leven te blijven, meermalen georganiseerd in roversbenden. Onder andere in Didam en Doesburg werden leden van die benden opgepakt, berecht en soms tot strenge straffen veroordeeld.

Beperkende maatregelen

Gelderse voorschriften uit 1740 stelden dat joden niet het hertogdom Gelre in mochten vanwege het gevaar van verspreiding van besmettelijke ziekten. In oktober 1751 verordende de magistraat dat alle joden die zich in Gendringen en Etten zonder vrijgeleide hadden gevestigd, binnen twee weken moesten vertrekken. In 1756 attendeerde een plaatselijke verordening de schouten van Oud-Zevenaar, Groessen en Duiven op pak- of bedeljoden die de grens wilden oversteken en droeg hen op deze joden terug te wijzen. Nog op 12 mei 1789 bepaalde een reglement dat joden slechts kort in dorpen mochten wonen, op het platteland geen lommerd mochten houden, geen panden mochten belenen en niet mochten leuren met loterijbriefjes. Jaarlijks moesten ze een bewijs van goed gedrag aanvragen. Bij voorgenomen afwezigheid van langer dan acht dagen moesten ze zo’n bewijs overleggen en bij vertrek en terugkeer zich melden bij de politie. Zonder vergunning mochten al dan niet gehuwde kinderen zich niet zelfstandig vestigen.

Gelijke burgerrechten

Toen in 1810 de Fransen het bewind in de Liemers overnamen, kwam ook hier het ideaal van de Franse Revolutie centraal te staan: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Meerdere joodse families vestigden zich in Zevenaar en een enkele in Bergh, Didam en Gendringen/Ulft. Bij voorkeur woonden joden bij elkaar in de buurt. De meesten van hen wilden zich graag houden aan hun cultuur en religieuze tradities: wekelijks of zelfs dagelijks de sjoel (synagoge) bezoeken, gebruikmaken van een mikwe (ritueel bad), lesgeven aan kinderen en volwassenen in joodse zaken, elkaar steunen en nauwe sociale banden onderhouden. Ze ‘kerkten’ voornamelijk in schuur- of huissynagogen (kamertjes in een gehuurd huis). Om een godsdienstige bijeenkomst te mogen houden, moest de geloofsgemeenschap bestaan uit ten minste tien kerkelijke mannen die ouder waren dan dertien jaar en één dag. In Zevenaar namen de joden in 1833 een eigen sjoel in gebruik, in Gendringen in 1845.

Poging tot uitroeiing

Vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw voedden nationaalsocialisten in Duitsland het antisemitisme. In 1933 kwamen ze aan de macht. Ze maakten joden het leven zo goed als onmogelijk. Veel joden probeerden via Nederland te vluchten naar Amerika en andere landen. Ze werden zoveel mogelijk aan de grens tegen gehouden. Nadat de nazi’s in mei 1940 Nederland bezet hadden, kwamen ze met de ene na de andere anti-joodse maatregel. In oktober 1941 voerden ze de eerste joden uit de Liemers weg. Kort daarop moest de joodse gemeente in Gendringen worden opgeheven. Op 1 september 1942 riepen ze zes Zevenaarse joden op in een werkkamp in Putten te gaan werken. Op 2 oktober haalden ze hun gezinnen op en brachten die over naar Auschwitz. Enkele joden doken onder. Op 10 april 1943 moesten alle joden die in Zevenaar overgebleven waren, zich melden in concentratiekamp Vught. Zij die zich meldden, werden op transport gezet naar Sobibor. In andere plaatsen waren soortgelijke acties. Na de bevrijding keerde amper een kwart van de joden terug. Hun synagogen waren verwoest, hun gemeenschap was kapot gemaakt.

Leen den Besten

Literatuur

Kooger, Hans, Het oude volk. Kroniek van joods leven in de Achterhoek, Liemers en het grensgebied, Doetinchem: Staringsinstituut / Mr. H.J. Steenbergenstichting, 2001.

Tags:

Geef een reactie