Een opgebouwd leven

reactiedatum 1927

Verhaal over het bewogen leven van een aannemersvrouw uit Groessen

Mevrouw is in 1927 geboren in Groessen. Na haar huwelijk met een aannemer uit Duiven komt ze op zijn bedrijf terecht. Zelf dochter van een metselaar, kent mevrouw de bouwwereld in de Liemers goed. In dit verhaal blikt ze terug op misschien wel haar grootste bouwproject: het opbouwen van een bestaan, van de vooroorlogse jaren tot nu.

Het gezin

“Ik ben geboren in Groessen. We waren thuis met zijn zessen. Ik was van een tweeling. Mijn vader heb ik eigenlijk nooit gekend, ik was tien jaar toen hij doodging. Die had suikerziekte en zijn been is afgezet. Ik moest al op mijn veertiende bij een gezin gaan werken om geld te verdienen. Als ik dan 's avonds thuis kwam moest ik mijn moeder ook nog helpen met de huishouding. Een broer van mij was metselaar, net als mijn vader. Een andere was schilder, maar die waren allemaal heel vroeg dood. Ze waren rond de veertig, allemaal aan het hart.

Oorlog in Varsseveld

In de oorlog werden we geëvacueerd naar Varsseveld. Daar hebben we drie jaar gewoond. In Groessen had je namelijk militairen in kampen en er stond een mitrailleur op het voetbalveld. Bij de Molenstraat was afweergeschut. Als ik lopend naar mijn werk in Duiven ging, vloog er soms een V1 over. Ik dook dan snel de sloot in. Het was echt gevaarlijk. In de oorlog kwamen de Duitse jongens die voor hun nummer in dienst waren vaak 's avonds bij ons langs. Als er dan een aanval was gingen ze samen met ons de kelder in. Alleen zei mijn moeder dan wel dat ze hun geweer niet mee mochten nemen. Toen de Engelse jongens er waren gingen wij nog wel eens met ze dansen, dat was in Babberich. Maar dat was pas na de oorlog. Toen we terugkwamen naar Groessen was daar alles kapot, ons huis ook. Moesten we allemaal weer repareren.

Verhuizing naar de Hogeweg

Toen ik trouwde was ik zevenentwintig. Dat was in 1953. Mijn man was aannemer aan de Hogeweg in Duiven. Hij bouwde huizen in Duiven en omgeving. Wij gingen bij onze schoonouders wonen aan de Hogeweg, waar ik tot aan hun dood het huishouden deed. Toen moest ik dus weer twee huishoudens draaiende houden. Dat was toen heel gewoon. Ze zijn nog tweeënnegentig geworden. Daarnaast hadden zij toen nog vier kinderen thuis en kreeg ik ook nog mijn eigen kinderen. Was wel heel zwaar. Maar ja je wist niet beter hè.

De ‘vrouw’ van de pastoor

Toen de kinderen groot werden heb ik nog vrijwilligerswerk gedaan op de pastorie. Ik ben katholiek, en in die tijd kwam de pastoor weleens bij mij thuis. Er hebben in Duiven aardig wat verschillende pastoors gezeten. Die kregen vaak verkering, en dan moesten ze weer weg. Ik kende een pastoor van toen mijn man nog leefde, die had een veel jongere vrouw als vriendin. Die kwam bij mijn man vragen hoe het leven was met een jongere vrouw! Hij was niet de enige. De meeste pastoors hier hadden relaties, eerlijk waar. Neem pastoor Henny. Had boven een keuken en alles gemaakt en woonde daar met zijn vriendin.

Weduwe

Mijn laatste zoon heeft nog een tijdje thuis gewoond. Mijn man was toen al dood. Het huis werd op den duur te groot, teveel onderhoud. Ik heb het toen verkocht om in een flat te wonen. Daar heb ik nog twintig jaar gewoond, aan de Breitnerstraat. De laatste zus van mij die nog leefde, stierf op haar tweeënnegentigste. Nu zit ik hier in het verzorgingshuis, helemaal alleen. En toch is het soms vreemd, hè.”

Interviewer: Peter de Bos

Tags:

Geef een reactie